Samenvatting
Gisteren, 16 november 2021, heeft het Gerechtshof Den Haag beslist dat de Nederlandse wetgeving over het Ultimate Beneficial Owner (UBO)-register niet buiten werking gesteld hoeft te worden. Het Gerechtshof heeft ook de vordering tot voorlopige opschorting van de UBO-wetgeving afgewezen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de UBO’s op korte termijn ernstige schade zullen lijden. Bovendien kan een UBO die vreest door de openbaarmaking van persoonsgegevens slachtoffer te worden van crimineel handelen, eenvoudig zijn gegevens voor het algemene publiek afschermen. Eerder dit jaar had ook de voorzieningenrechter geoordeeld dat de Nederlandse Staat niet in strijd met de vijfde anti-witwasrichtlijn kan handelen. Over de rechtmatigheid van de UBO-wetgeving zijn bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) vragen gesteld.
Volledige tekst
Privacy First eisen
De Stichting Privacy First is in 2008 opgericht en streeft naar het behoud en de bevordering van het recht op privacy. Op 18 maart 2021 heeft zij een kort geding tegen de Nederlandse Staat aangespannen en buitenwerkingstelling van de UBO-wetgeving gevorderd. De verplichting om gegevens over de UBO in het Handelsregister aan te leveren, is volgens Privacy First in strijd met de privacy en met het recht op bescherming van persoonsgegevens van de UBO. Daarnaast vroeg Privacy First om de UBO-wetgeving op te schorten totdat het HvJ EU vragen hierover heeft beantwoord.
Spoedeisend karakter
Privacy First haalde aan dat het UBO-register met privacygevoelige gegevens wordt gevuld en dat eenmaal openbaar gemaakte gegevens niet met terugwerkende kracht weer vertrouwelijk kunnen worden gemaakt. Daarnaast worden Europese nationale UBO-registers aan elkaar gekoppeld. Hierdoor hebben veel buitenlandse instanties toegang tot de Nederlandse UBO-gegevens,. Dit vergroot volgens Privacy First de kans op een datalek en op misbruik van gegevens aanzienlijk. De spoedeisendheid lag volgens Privacy First in de handhaving van het recht op privacy van iedere Nederlander met gegevens in het UBO-register en in het eigen belang van Privacy First bij de verwerking van en openbare toegang tot de persoonsgegevens van haar eigen UBO’s.

Overweging Rechtbank in kort geding
De Voorzieningenrechter heeft de vordering van Privacy First afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat zolang de vijfde anti-witwasrichtlijn onverkort van kracht is, de Nederlandse Staat niet in een positie gebracht kan worden waarin hij evident in strijd handelt met die richtlijn. Voor de voorzieningenrechter is er geen ruimte voor een toets van de rechtmatigheid van de ter discussie gestelde onderdelen van de Nederlandse implementatiewetgeving. De Nederlandse wetgeving vormt immers een directe vertaling van dwingend voorgeschreven bepalingen uit de vierde en vijfde anti-witwasrichtlijnen.
Overweging Gerechtshof in hoger beroep
Het Gerechtshof in Den Haag heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Om op Europese richtlijnen gebaseerde wetgeving in een kort geding (voorlopig) buiten werking te kunnen stellen, is vereist dat er op korte termijn ernstige schade geleden zal worden. Het Gerechtshof achtte niet aannemelijk dat de UBO’s op korte termijn ernstige schade zullen lijden. Hierbij neemt het Gerechtshof in overweging dat een UBO, die vreest door de openbaarmaking van persoonsgegevens risico te lopen op ontvoering, afpersing of ander crimineel handelen, de mogelijkheid heeft om op een eenvoudige manier zijn gegevens voor het algemene publiek af te schermen.
Prejudiciële vragen aan HvJ EU
Een rechter uit Luxemburg heeft prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld over de rechtmatigheid van de UBO-wetgeving en hoe het openbare karakter van het UBO-register zich verhoudt tot de privacyrichtlijnen. Verwacht wordt dat het HvJ EU deze vragen medio 2022 beantwoordt.
Bronnen
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2021:2176
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:2457